Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En hij, die de [16]hogepriester onder zijn broederen is, [17]op wiens hoofd de zalfolie gegoten is, en wiens [18]hand men gevuld heeft, om [19]die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet [20]ontbloten, noch zijn klederen scheuren. 16. Hebreeuws, grote priester; alzo 2 Kon.12:10, en 2 Kon.23:4. 17. Sommigen, deze woorden vergelijkende met Ex.40:13,14,15, boven, hfdst.8 vs.12,30; Ps.133:2, beoordelen dat na de eerste inwijding van Aaron en zijne zonen, niemand meer van de priesters is gezalfd geweest dan de hogepriester alleen. 18. Zie boven, hfdst.7 vs.37. 19. Zie van deze Ex.28:4. 20. Dat is, rouw dragen over een dode. Vergelijk boven, hfdst.10 vs.6.